Gedicht: Weer in het Westersche Veld

Weer in het Westersche Veld

’s Morgensvroeg, vroeg uit de veren,
Mijn ontbijt is voor mij een kleinigheid.
Dat heb ik in de loop der jaren moeten leren.
Weer een wandeldag in plant- en dierenrijk.

Het is nog februari, niet meer aan het begin.
Fotogerei, eten en drinken in mijn rugzak gestoken.
Ik loop zo maar de natuur weer in,
Genieten van de vroege morgen, pas ontloken.

Niet lang hoef ik op de bewoners van het groen te wachten,
Het is alsof ze weten dat ik bij hen kom.
Gaan ze tegen mij praten? Ik moet er even stil om lachen.
Ze gaan hun gang en kijken naar mij niet meer om.

De lucht is helder, wat wolken hier en daar.
Kraanvogels trekken naar het noorden,
Ze zijn wel erg vroeg in de trek dit jaar.
Ik hoor hun wiekslag in vleugelakkoorden.

Dan is er die ene rare vogel, onbeweeglijk stil,
En ook nog die schedel, half vergaan,
Zó stil..., zelfs geen takgetril!
Het zij zo, ’t is met hen gedaan.....

Even aanschouwen, ganzen aan een kleurrijk ven,
Nijlganzen, zelfs hier in mijn wandelveld.
Soms is het of ik in een sprookjesland ben,
Toch maar wat foto’s schieten, zo gesteld.

Dan komen daar de reeën, een hele groep,
Ik verroer mij niet, ook al kennen ze mij wel.
Een eindje verder gaat nog zo’n een troep.
Het waren er wel vijftien, als ik ze goed tel!

Over mossen en zwammen heb ik nu gezwegen,
Die komen spoedig met een andere trein.
Iets mocht ik vertellen over dit leven,
Waar wij ook een onderdeel van mogen zijn!

D.Pat

16-02-2011

Afbeelding
Let op: Foto's en gedichten op deze website mogen niet, zonder toestemming van de eigenaar, overgenomen of anderszins, in originele of bijgewerkte vorm, gebruikt worden.
Copyright ©2023, ArPat Software. Alle rechten voorbehouden. (02.04.02)